In zijn beslissing van 19 januari 2023 (162/N/2022) oordeelde de Nederlandstalige kamer van de tuchtcommissie dat een ITAA-lid een inbreuk had begaan op het beroepsgeheim. Het betrokken lid had vastgesteld dat een van zijn cliënten meubels had aangekocht voor een bedrag van 20.000 euro, terwijl die cliënte volgens de betrokkene niet over de nodige (officiële) middelen beschikte om een dergelijke aankoop te financieren.
Deze vaststelling vormde voor het bewuste lid de aanleiding om de cliënte in dat verband aan te geven bij de fiscale administratie. De tuchtcommissie oordeelde echter dat door deze informatie mee te delen aan de fiscale administratie het betrokken lid zijn beroepsgeheim had geschonden. Er kan namelijk slechts een uitzondering op het beroepsgeheim worden gemaakt als daarin is voorzien door de wet.
Zo is de beroepsbeoefenaar verplicht een melding te doen bij de CFI wanneer hij kennis heeft, vermoedt of redelijke gronden heeft om te vermoeden dat geldmiddelen verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.
Wanneer geen uitzondering is voorzien door de wet, dan kunnen zaken die onder het beroepsgeheim vallen niet zomaar aan derden worden meegedeeld. Een dergelijke uitzondering bestaat niet voor het meedelen van vertrouwelijke informatie aan de fiscale administratie zodat, wanneer dit toch gebeurt, er sprake is van een schending van het beroepsgeheim.