Op 17 december 2021 heeft het ITAA u het voornemen van de wetgever meegedeeld om bepaalde voorwaarden voor de toepassing van het voordelige VVPRbis-regime te wijzigen. Volgens het ITAA moest deze belangrijke informatie worden overgemaakt aan zijn leden zodat zij hun klanten indien nodig nog tijdig konden informeren.
Tot nu toe was de wachtperiode voor het verkrijgen van een verlaagd tarief van de roerende voorheffing in het kader van het VVPRbis-regime gekoppeld aan de datum van de inbreng zelf.
In de oorspronkelijke tekst van het amendement (vóór het advies van de Raad van State) was besloten het voorkeurstarief van de bronheffing alleen mogelijk te maken voor dividenden waarvan de aandelen volledig waren volstort. Het gevolg van deze wijziging was aanzienlijk, aangezien vennootschappen waarvan het VVPRbis-kapitaal nog niet volledig was volstort, werden geconfronteerd met een nieuwe wachtperiode die pas zou ingaan vanaf die volstorting.
De tekst van het amendement werd echter aangepast na opmerkingen van de Raad van State, waarover het ITAA op 23 december 2021 een tweede maal heeft gecommuniceerd.
Uiteindelijk zullen kmo’s, waarvan de inbrengen gedeeltelijk volstort zijn, hun wachtperiode niet verlengd zien om van een verlaagd tarief van de roerende voorheffing te genieten.
De uiteindelijk door de wetgever goedgekeurde tekst is op 28 januari 2022 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad
- Artikel 52 van de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen heeft dus de tot nu toe geldende wachtperiode behouden: de termijn loopt vanaf de inbreng en niet vanaf de volledige volstorting van de inbrengen zoals in het oorspronkelijke amendement voorzien was. Uiteindelijk zullen kmo’s, waarvan de inbrengen gedeeltelijk volstort zijn, hun wachtperiode niet verlengd zien om van een verlaagd tarief van de roerende voorheffing te genieten.
- Daarentegen, om van een verlaagd tarief van de roerende voorheffing te kunnen genieten, moeten de vennootschappen, die besloten hebben tot een vrijstelling van de volstorting van aandelen waarop is ingeschreven tussen 1 mei 2019 en 15 december 2021, overgaan tot een kapitaalverhoging in geld. Deze kapitaalverhoging moet tot gevolg hebben dat het bedrag van het volstort kapitaal opnieuw gelijk is aan het bedrag waarop oorspronkelijk was ingeschreven vóór de vrijstelling van volstorting. In voorkomend geval mag de kapitaalverhoging niet gepaard gaan met de uitgifte van nieuwe aandelen. Vennootschappen hebben tot 31 december 2022 tijd om deze kapitaalverhoging in geld door te voeren.
Ter illustratie: stel dat een BVBA is opgericht op 3 september 2017 met een inbreng in geld van € 18.550, waarvan slechts € 6.200 effectief volstort zijn. Na de 1ste mei 2019 is deze BVBA een BV geworden in overeenstemming met het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Bij deze gelegenheid werd een vrijstelling van volstorting van de inbrengen voorzien ten belope van € 12.350. Met de nieuwe wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen, moet deze BV vanaf nu haar statuten wijzigen en haar “kapitaal” verhogen met € 12.350 in geld voor 31 december 2022 om te kunnen genieten van het VVPRbis-regime.
De vennootschap – die hoopt over te gaan tot een uitkering van dividenden in de loop van 2022 – moet voorafgaand de volledige inbreng volstorten (zijnde € 12.350 in bovenstaand voorbeeld) om te kunnen genieten van de toepassing van het VVPRbis-regime. Indien de vennootschap kiest om het bedrag van € 12.350 te volstorten op 31 december 2022 (finale datum van de termijn), dan zal de uitkering met toepassing van het VVPRbis-regime pas kunnen plaatsvinden vanaf 2023.
