Op 7 december 2023 legde de Tuchtcommissie aan een stagiair fiscaal accountant een sanctie op omdat deze in de opdrachtbrief een opzegtermijn van 12 maanden had voorzien. Meer concreet drong het lid aan op de uitbetaling van een opzegvergoeding van 12 maanden ten aanzien van zijn cliënt die een restaurant uitbaatte en amper 10 maanden cliënt was bij het lid.
De rechtskundig assessor had dit lid naar de tuchtcommissie verwezen voor een inbreuk op het nog steeds in voege zijnde reglement van plichtenleer van het BIBF het welk voorziet dat de opdrachtbrief geen buitensporige schadebedingen en/of opzeggingstermijnen mag bevatten bij opzegging van de samenwerking. Er werd ook verwezen naar de beginselen van de integriteit, professionalisme en waardigheid.
De tuchtcommissie greep bij haar beoordeling onder meer terug naar het model van opdrachtbrief die door het ITAA ter beschikking van haar leden wordt gesteld en waarbij wordt aangegeven een termijn van drie maanden niet te overschrijden, behalve indien bijzondere omstandigheden toch een langere opzegtermijn zouden verantwoorden.
Volgens de tuchtcommissie kon het lid de duurtijd van de opzegtermijn niet verantwoorden. De tuchtcommissie motiveerde dat de opzegtermijn aan de beroepsbeoefenaar dient toe te laten zich te reorganiseren en een vergelijkbare bron van inkomsten te vinden, maar heeft deze niet tot doel “loyaliteit” af te dwingen bij de cliënten.
Dit is een bevestiging van een eerdere beslissing dat dergelijke opzegtermijn een inbreuk betreft op de deontologische plichten van de waardigheid en rechtschapenheid. Daarbij werd aangegeven dat het de waardigheid van het beroep is om geen hindernis te vormen aan de mogelijkheid van de cliënt om de dienstverlening stop te zetten via buitensporige clausules die die aan de beroepsbeoefenaar een financiële gunstige positie voorbehouden (zie jaarverslag 2019, 36)