De OECCBB en zes van zijn leden betwistten de rechtsgeldigheid van de Algemene Vergadering van het ITAA op 25 april 2024 voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel.
In haar beschikking van 18 juli wees de kortgedingrechter de eisen van de verzoekende partijen integraal af. Deze beslissing is definitief geworden, aangezien de verzoekende partijen hebben aangegeven niet in beroep te gaan.
De rechter oordeelde op basis van de aangebrachte stukken dat :
- 1. de vordering door de OECCBB onontvankelijk is, bij gebrek aan belang
- de vorderingen van de 6 leden van de OECCBB ongegrond zijn.
Op basis van de voorgebrachte stukken heeft de rechter geoordeeld als volgt:
- onthoudingen worden niet in aanmerking genomen bij de stemming (door onthouding weigert het lid te wegen op het stemresultaat) en kunnen daarom niet worden gelijkgesteld met negatieve stemmen, wat de jarenlange handelswijze van het ITAA bevestigt;
- de technische vertraging had geen invloed op de uitslag van de stemmingen: het opkomstpercentage was gelijk aan dat van de voorgaande jaren
- het verloop van de Algemene Vergadering van 25 april 2024 toont niet aan dat de vragen van leden niet zouden zijn beantwoord, noch dat een andere aanpak omtrent de modaliteiten hiervan tot een ander stemresultaat zou hebben geleid.
Voor het overige worden er door de kortgedingrechter geen uitspraken gedaan over andere punten betreffende het verloop van de Algemene Vergadering van het ITAA, zoals bijvoorbeeld de wijze van voorstelling van de jaarrekening aan de Algemene Vergadering, het feit dat de commissarissen door de wet worden benoemd onder de leden, of het beheer van de investeringen in het kader van de verhuis van de zetel.
Het ITAA is verheugd deze episode achter zich te kunnen laten en zal zich blijven focussen op zijn kerntaken: de uitvoering van de wettelijke taken in het algemeen belang en de verdediging van de belangen van al zijn leden.